Mijn kinderen zijn lief. Altijd. Meestal. Vooruit soms ook helemaal niet. Alleen ligt dat aan hen of aan mij? In dit geval weet ik het antwoord. Makkelijk hè, ik weet hoe dit afloopt.
We moeten naar het ziekenhuis. Niet bepaald het leukste uitje van de dag. Maar het moet. Ik besluit, ondanks dat de kinderen eigenlijk altijd wel lief zijn en zich netjes gedragen, om vooraf te vertellen hoe ze zich behoren te gedragen in een ziekenhuis. Daarbij maak ik een fout door te benoemen wat ze niet mogen doen. Dat is vragen om ellende!
Op het moment dat ik het bespreek, gebied, zeggen ze lief “ja en nee mama” op het juiste moment en ben ik mij van geen kwaad bewust. We starten de reis en geen vuiltje aan de lucht. Na samen te overleggen drukt de één aan de buitenkant van de lift op het knopje, de ander binnen in de lift. Fijn gemoedelijk, volgens het boekje. Ik hoef mij er niet eens mee te bemoeien. Door naar de afdeling waar wij wezen moeten. Aangekomen staken ze het lopen, draaien zich om en vragen in koor waar het speelgoed is.
Dat is er niet.
Ze bladeren even in een tijdschrift, medisch, voor 1,5 min. Vragen dan of er een boek is voor kinderen.
Nee ook niet.
Zitten op de bank. Te zitten. Ik geef ze een tussendoortje en hoop dat ze daar even zoet mee zijn. Maar ik merk het aan mijzelf en aan hen, dit wordt ‘m niet. Ze verplaatsen zich, wat ik eigenlijk al niet wil. Ze praten luid, vind ik, en ook dat wil ik niet. Ik spreek ze toe. Zacht maar stellig. Helpt niet. Gelukkig worden we snel naar binnen geroepen. Daar gedragen ze zich. Als je buiten beschouwing laat dat de één een koekje van de ander snel in haar mond stopt en opeet. Dit tot verdriet van de ander.
Afspraak klaar. Naar de balie voor nog wat dingen. ‘Blijf even bij de wagen staan!’ Ze horen het, maar luisteren niet. Zodra mijn aandacht weg is, omdat ik naar de baliemedewerkster kijk, sluipen zij zacht bij mij weg om dat te gaan doen waarvan ik heb gezegd dat het niet mag. Ik heb het snel door. Handig die ogen in je achterhoofd. Roep degene waarvan ik weet dat ze erop reageert, tel tot 3. Ja dat doe ik. Om kracht bij te zetten op mijn vingers en vooruit ook zodat ik mijn stem niet hoef te gebruiken. Ze komt. Gelukkig. Nu de ander nog. Ook zij komt. Verrassend fijn.
Maar ja, die aandacht van mij. Die verslapt weer als blijkt dat er nog wat verteld moet worden. Daar gaan ze weer. Lachend! Mijn geduld raakt op, ik raak geïrriteerd, baal dat ze zich misdragen, vind het vervelend voor de overige mensen, hoop dat ik snel klaar ben. Ik zeg ja, oké, vang geen informatie meer op, zeg nog bedankt en dag. Vervolgens schuif ik de wagen aan de kant, stap de wachtruimte in, grijp eerst de één in haar sprint en vervolgens de ander. Tot hun ongenoegen. Ik ben boos. Echt boos. Ik voel het. En ik heb de behoefte om hen heel duidelijk te maken dat ik boos ben. Lekker onredelijk (en bovendien onwaar) zeg ik dat ze het gezelligs in de middag ook wel kunnen vergeten.
Zo. Iedereen boos!
Laat een reactie achter