Hop, tjop, tjop, in de auto en gáán.
Net zo snel als ze erin zijn gegaan, komen ze er ook weer uit. Met één kind op mijn arm, één om mijn been geklemd en één lief aan de hand komen we aangelopen. Drie kinderen gehesen in joggingbroek, ik dan nog net in een spijkerbroek, haar in een knot, bril op, geen make up. Kortom we zien eruit om door een ringetje te halen, ahum.
We zouden de deur niet uit. Eén kind ziek, één niet lekker en de derde moe. Na de zoveelste dag heb ik het voor mijzelf ook makkelijk gehouden. Vond ik vanochtend een goed plan. Nu wat minder.
In een traag tempo komen we toch een soort van aangesneld om vervolgens een kwartier te wachten in de wachtkamer. Dan komt de nieuwe huisarts ons halen. De chaos verplaatst zich en we doen ons verhaal. Showen de “mankementen”. Kinderen spelen. Hebben snel ontdekt dat de auto’s zo leuk klinken over de hobbelige wand. Ik vind het iets minder, verbied het. Eén keer, twee keer. Ondertussen probeer ik naar de huisarts te luisteren. Ingewikkeld verhaal vindt hij.
Tot het moment waarop we gedag zeggen. We de auto’s achterlaten, onszelf meenemen en daarmee de rust terug brengen in zijn kamer. Op naar de apotheek. Om daarna met een tas vol spullen terug te keren naar de auto.
In dezelfde opstelling: Met één kind op mijn arm, één om mijn been geklemd en één lief aan de hand. Het moet een slordige, misschien zelfs onverzorgde indruk geven. En voor één keer doet het mij niks. De eerste indruk maak je maar één keer, wordt gezegd. Nou ik weet zeker dat de tweede keer voor de nieuwe huisarts alleen maar mee kan vallen.
Laat een reactie achter